blog

praktijkverhalen

De erfenis van huiselijk geweld

Zodra er iemand overlijdt komt het verleden tot leven. Nabestaanden blikken terug op het leven van de overledene, en op het onderlinge contact. Wanneer er wordt stil gestaan bij wat die relatie heeft gebracht, wordt soms ook duidelijk wat die heeft gekost.

Op een frisse herfstdag kom ik thuis bij een man van zeventig. Hij heeft kanker en is in de palliatieve fase terechtgekomen. Rond zijn bed zitten zijn vrouw, zijn zoon en zijn dochter. Samen gaan we de uitvaart voorbereiden. Ik voel dat er iets speelt, aan de manier waarop ze met elkaar praten. Wat er precies aan de hand is, daar kan ik mijn vinger niet op leggen. De zoon en dochter vertellen me uitgebreid wat ze de afgelopen tijd allemaal hebben gedaan met vader. Ze hebben gesprekken opgenomen en laten me wat filmpjes zien op hun telefoon. Op een van de beelden zit de zoon naast vader en vraagt: ‘Pa, je ligt nu bij het raam naar de tuin te kijken. Wat vind je nu van je tuin?’ Zo wordt er doorgepraat over dagelijkse dingen. Het voelt als een wat stijf toneelstuk. Er is aandacht voor elkaar, maar het ligt er te dik boven op.

Vanaf hun kleutertijd worden ze mishandeld door hun vader

Pas als meneer is overleden, en ik terugkeer naar de familie, vallen de puzzelstukken op hun plaats. De zoon en dochter - veertigers - vertellen me dat ze geen makkelijke jeugd hebben gehad. Vanaf hun kleutertijd werden ze lichamelijk mishandeld door hun vader. Maar dat waren ze zich op dat moment niet bewust. Als ze werden geslagen hielden ze zichzelf voor dat ze stout en ondeugend waren geweest. In de jaren zeventig bestond er in de samenleving nog niet veel aandacht voor huiselijk geweld. De zoon vertelt heftige dingen. Hoe zijn vader hem vastbindt op bed, de latten uit de bodem trapt en hem daarmee op zijn rug slaat. 'Ik schaamde me dood als kind omdat ik vol blauwe plekken naar school moest.’ Moeder slaat ook, in opdracht van vader. Het misbruik houdt aan totdat de zoon groter en sterker wordt. Op een dag komt vader thuis van zijn werk en is boos omdat zijn zoon iets niet voor zijn moeder heeft gedaan. Hij pakt de stofzuigerstang en wil uithalen. Maar zijn zoon grijpt de stang vast en zegt: ‘Dit doe je nooit meer.’ Die vader schrikt daar zo van dat hij nooit meer heeft geslagen. Maar de relatie is inmiddels ernstig verstoord. Dochter en zoon gaan jong uit huis en hebben heel lang geen contact met hun vader.

Opluchting

Het verhaal raakt me. De laatste fase thuis met vader is belangrijk voor ze geweest. Ze zijn opgelucht omdat ze hun gevoel over het misbruik nog hebben kunnen delen. Omdat vader thuis was, in een rustige en vertrouwde omgeving. Ook met moeder zijn heftige gesprekken gevoerd. 'Waarom heb je ons niet beschermd? Waarom heb je hier niets tegen gedaan? Waarom ben je niet weggegaan? Waarom heb je geen hulp gezocht?' Als je mishandeld bent, draag je dat je hele leven met je mee. Maar deze mensen hebben een manier gevonden om dat te kunnen verwerken. Er is berusting, het is goed. Dat maakt dat ze kunnen rouwen om wat ze zijn verloren. Er zitten geen andere dingen meer in de weg. In de dienst benoemen ze dat ze het moeilijk hebben gehad. 'Zoals jullie allemaal wel weten kon vader zijn emoties niet altijd goed beheersen. Dat uitte zich in vervelende situaties.' In de zaal zie ik sommige mensen een traantje wegpinken. Je voelt dat het verhaal wordt gedragen.

Door de dichte deur hoor ik gehuil

In de zomer van 2018 word ik opgebeld door een vrouw van midden zestig. Het is een vrij zakelijke melding. ‘Mijn vader is overleden. We hebben een kist nodig, een auto en een kaart. Absoluut geen toeters en bellen.’ Nadat ik de logistieke zaken heb geregeld vraag ik of zij en haar zus afscheid van hun vader willen nemen. Ze zeggen: ‘Daar moeten we over nadenken, of we nog op bezoek gaan.’ Bij mij gaan de alarmbellen af. Ik zeg: ‘Kijk maar wat jullie willen, alles is goed.’ ‘Nou,’ zeggen ze, ‘hoezo alles is goed? Zo'n lieve vader was het niet!’ Meestal laat ik op zo’n moment een stilte vallen. Mensen vertellen mij wat, of niet. Dat is aan hen. Bij deze zussen voel ik woede, en wrok. Daar kan ik niet aan voorbij gaan. Dus ik zeg: ‘Ja, die vaders heb je ook. Misschien is het dan juist goed om wel bij hem op bezoek te gaan? Zijn lichaam is er nog. Als jullie nog dingen willen vertellen, of willen delen met hem, kan dat nog.’ De volgende dag word ik gebeld: ze willen nog een keer naar vader.

‘Je kon nooit van ons afblijven. Besef je wel wat je hebt gedaan?’

In het mortuarium leid ik de zussen naar de kamer waar hun vader ligt. Ik zeg: ‘Dit is jullie moment, laat het gerust weten als jullie me nodig hebben.’ Ik ga in het halletje zitten. Door de dichte deur hoor ik gehuil. Het gesnik zwelt aan tot geschreeuw. Ze roepen: ‘Je kon nooit met je poten van ons afblijven. Waarom? Besef je wel wat je hebt gedaan?’ Het zijn noodkreten eigenlijk. 'Nu ben je dood en kun je nooit meer aan ons komen. Heb je nu wat je wil?' Ik laat ze met rust. Maar na een kwartier wordt het gehuil zo heftig dat ik aanklop: ‘Ik heb wat water voor jullie. En ik ben op de gang als jullie me nodig hebben.’ Langzaam wordt het stil achter de deur. Als ik terugkom in de kamer staan ze met rode ogen naast de kist. Ik vraag hoe het gaat. Ze zwijgen. Moe. Verslagen. Ik vraag of ze nu de kist willen sluiten, of liever morgen, bij de uitvaart? Ze zeggen: ‘Nee, dat doen we direct.’ Ze zijn kapot.

Normaal betrek ik nabestaanden bij de dienst, als zij dat willen. Zodra ik merk dat er een positieve houding is, een sprankje positiviteit, stook ik dat vuurtje op. Maar de zussen willen niet spreken. Misschien was de situatie in dat kamertje wel een uitglijder? Ik weet niet of het ze heeft geholpen om hun woede en verdriet eruit te gooien. Maar ik vermoed van wel. Bij de dienst mag ik een algemeen praatje houden, kaarsen aansteken en een moment stilte vragen. Ik vertel geen levensverhaal. In mijn openingswoord werp ik kort de vraag op wat afscheid nemen eigenlijk is. Ik zeg: ‘Afscheid nemen doe je soms met een lach, en soms met heel veel tranen.’ Even vang ik hun blik.