blog

praktijkverhalen

Rouwen om een doodgeboren baby

Toen ik in Gent een opleiding volgde als rouw- en verlieskundige, studeerde ik af op de uitvaart van foetussen. Ik was heel gepassioneerd over het onderwerp, maar ik had nog niet in de gaten dat dit onderzoek ook belangrijk was voor mijzelf. In 1993 was ik zwanger van een tweeling. Een van de twee kindjes heeft het niet gered en is in mijn buik overleden. Behalve de verloskundige tijdens de bevalling was er geen begeleiding. Een dood kind, daar sprak je niet over.

Een meisje van twintig weken

Begin dit jaar word ik gebeld door een vrouw die een mandje wil bestellen voor haar overleden baby. Zij en haar man zijn begin dertig als zij zwanger wordt. Ze zijn verliefd op elkaar en helemaal klaar voor hun eerste kind. Maar bij de twintig weken-echo blijkt het meisje te zijn overleden. Er is een dag gepland om de bevalling in te leiden. Moeder vraagt of ik de uitvaart wil begeleiden. Als ik de volgende dag hun woonkamer binnenstap zie ik het verdriet. Ze zijn moe en kunnen bijna niet eten van de spanning. Bij zo’n eerste bezoek neem ik altijd een anatomisch model mee van een foetus, om ouders een beeld te geven van hoe groot hun kindje is. Ze hebben natuurlijk al een echo gekregen, maar het is heel anders als je zo'n anatomische pop vasthoudt. Vader pakt het popje aan. Ze vinden het heel onwerkelijk. Ik vraag of iemand heeft verteld hoe hun kind er na de geboorte uit zal zien. Ze kijken me aan alsof ze water zien branden. Ze beseffen niet dat hun kindje er straks anders uit zal zien dan een normale baby. Veel foetussen hebben nog geen onderhuids vet. Hun velletje ligt dun op de spieren, waardoor de huid knalrood is. Dat kan een schok zijn als het kindje na de bevalling op mama’s buik wordt gelegd. Daar bereid ik ouders op voor.

Ook al is het dood, dit kindje heeft jullie papa en mama gemaakt

Ik zie dat ze al afscheid aan het nemen zijn. Tegelijkertijd draagt moeder nu haar kind nog. Ze zegt: ‘Het is zo dubbel allemaal. We waren net bezig om de babykamer te verven. Maar het voelt vreemd in mijn buik. Het is zo raar dat ik nu geen kindje krijg.’ Waarop ik zeg: ‘Maar jullie worden wel papa en mama. Dit is jullie eerste kind. Hadden jullie al een naam bedacht?’ Even kijken ze me verbaasd aan. Dan vertellen ze hoe lang ze hebben gezocht naar een mooie naam. Maar uiteindelijk was het toch gelukt! Ik zie hoe er wat spanning wegsijpelt. Door bewust het gesprek op gang te brengen ontstaat er ruimte voor hun verhaal en begint de verwerking. Al pratend wordt de wetenschap dat zij ouders worden weer teruggebracht. Zo geef je de wanhoop opnieuw vorm. Want dat kindje was welkom. Ook al is het nu dood, het is en blijft hun kind. Een persoon aan wie zij een leven lang zullen terugdenken.
Soms kom ik binnen bij een gezin waarvan het overleden kind al is geboren. Dan zeg ik: ‘Ik moet twee dingen tegen jullie zeggen. Wat vreselijk dat jullie dit mee moeten maken. Sterkte. Maar ik wil jullie ook feliciteren, want dit kindje heeft jullie papa en mama gemaakt.’ Als ik dat zeg, zie ik eigenlijk altijd trots, en soms ook opluchting. ‘Ja, inderdaad, dat is ook zo.’ Dat besef komt ook vaak in de rouwkaartjes terug. Dan staan er geen voornamen onder, maar ‘papa en mama’.

Ik ben begeleider, maar ook zielsverwant

Twee dagen later krijg ik bericht dat het kind is geboren. De ouders willen graag dat ik het meisje aangeef bij de burgerlijke stand. Vroeger waren ouders van overleden foetussen die 24 weken en ouder waren wettelijk verplicht hun kind aan te geven bij de gemeente. Bij een jonger kind hoefde dat niet. Maar dat kind werd niet bijgeschreven in het basisregister. Sinds februari 2019 maakt de wet het wel mogelijk dat een doodgeboren kind wordt bijgeschreven in de burgerlijke stand, als ouders dat willen. Die erkenning is voor veel ouders belangrijk. Aan de balie raak ik in gesprek met de ambtenaar. Hij zegt: ‘Goh, ik vind het zo knap dat je dit doet. Ik ben een helft van een tweeling. Maar mijn broertje is overleden. Mijn moeder kon hem niet aangeven. Daar heeft ze haar hele leven last van gehad. Toen zij 89 was en de wet was veranderd, hebben we dat alsnog op speciaal verzoek voor haar kunnen regelen. Aan de hand van een foto waarop ik samen met mijn broertje te zien was, kon de gemeente het kindje inschrijven. Op dat moment kwam er rust bij mijn moeder.’
Terwijl ik daar sta schiet door me heen: dit zou ik ook wel willen. Bij mijn tweede zwangerschap droeg ik ook een tweeling maar mijn zoon was overleden in mijn buik. Telkens als mijn dochter jarig is denk ik eraan. Goh, hoe zou haar broertje eruit hebben gezien? Want dan waren er nu twee kinderen jarig. Ik hoor nog de verloskundige zeggen: ‘Kijk, dit is het huisje. De vruchtzak. Moet je eens kijken waar je dochter uitgekomen is.’ Maar ik heb mijn zoontje nooit gezien, en nooit afscheid kunnen nemen. Ik weet alleen van de echo dat het een jongetje was. Verder heb ik niets meer. Daar komt veel van de empathie vandaan die ik gebruik in mijn vak. Ik heb het zelf gevoeld en beleefd. Ik ben begeleider, maar ook zielsverwant.

Over dood sprak je vroeger niet, dat vond iedereen normaal

Vroeger werd een overleden kindje maar al te vaak weggemoffeld. Toen ik aan mijn zus vertelde dat ik zwanger was, zei ze: O wat leuk! Ik vertelde dat het met het tweede kindje niet goed ging, en hoe spannend dat was. Daarna vroegen mensen er zelden naar. Misschien uit onwetendheid, of uit pure angst voor de dood. Dat zie ik met de kennis die ik nu heb. Als vrouwen vroeger, pakweg 40 jaar geleden, van een dood kind bevielen, wisten ze soms niet eens waar het werd begraven. Over dood sprak je niet. Dat vond iedereen normaal. Ik was zwanger, en dat was blijdschap. Ook voor mijzelf. Gelukkig, ik heb er nog een. De focus lag op de geboorte van mijn gezonde dochter. Ik heb ontzettend van haar genoten. Omdat ze zo prematuur was, heb ik haar lang als baby bij me gehad. Zo heb iets van mijn rouw kunnen verwerken. Maar er bleef toch een stil verdriet bij mij achter. Ik ben zwanger geweest van een tweeling, maar voor andere mensen bestaat dat stuk niet. Zelfs mijn broers en zussen zeiden na een paar jaar: ‘Oh, was jij zwanger van een tweeling? Dat wist ik niet.’ Iedereen is dat gewoon vergeten. Pas onlangs, na die middag bij de gemeente, heb ik het echt gedeeld met mijn omgeving en mijn dochter. Het is zo fijn voor mij dat het er nu mag zijn.

Bloemen en knuffels

Thuis bij de ouders van het overleden meisje vraag ik of ze haar na de bevalling willen begraven of cremeren. Ze hoeven niet lang na te denken. ‘We willen haar begraven.’ Ik vraag hoe ze de uitvaart voor zich zien. ‘Willen jullie het met zijn tweeën doen, of dat jullie ouders erbij zijn? Zij zijn opa en oma geworden. Als je wil kun je ze betrekken bij dit proces. Want misschien willen zij ook hun verhaal kwijt.’
Op een zonnige winterochtend nemen we afscheid met een intiem gezelschap. De sfeer in de kleine aula is liefdevol en harmonieus. De grootouders zijn erbij en hebben bloemen en knuffels meegenomen. Het mandje staat in het midden. De ouders hebben thuis hun dochtertje in een zachte doek gewikkeld en het mandje gesloten. Er is mooie muziek en er wordt een gedicht voorgedragen. Na afloop vraag ik de aanwezigen om buiten een erehaag te vormen. Ik blijf met de ouders achter in de aula. Moeder is net bevallen en geëmotioneerd. Ze wil graag in de rolstoel zitten, met het mandje op schoot. Papa duwt haar en ik ga voor, door de erehaag heen.

Met alles wat je doet druk je uit: je mag erover praten

Zodra we bij het graf aankomen overleg ik kort met de ouders. Moeder wil graag staan, en vader houdt het mandje vast. Ik nodig de anderen uit om alle bloemen en knuffels rond het graf te leggen. Vader en moeder staan vooraan, iedereen houdt afstand. Ik zeg: ‘Kom gerust dichterbij, want ze hebben jullie zo hard nodig.’ Van tevoren stem ik zoiets af met de ouders. Details zijn heel belangrijk tijdens zo’n uitvaart. Met alles wat je doet druk je uit: je mag erover praten. Het is normaal als je huilt om dit verlies. Dat doe je ook met het oog op de toekomst. Want wordt deze vrouw nog opnieuw zwanger? Dat weet je niet. Voor veel mensen is het bovendien de eerste keer dat ze zo'n afscheid meemaken. Dat geeft onwennigheid. Er is geen gedeeld verleden. Voor de ouders is er hechting, zeker voor de moeder, die het kind heeft gedragen. De omgeving heeft geen herinneringen aan het kind. Maar ook bij hen leven emoties en zorgen. Ik vraag aan de grootouders of ze nog iets willen zeggen tegen hun kleindochter of tegen hun kinderen. Dat willen ze wel. In het graf heb ik een paar treden laten maken. Ik vraag vader of hij het mandje zelf beneden wil zetten, of liever wil dat ik dat doe. Hij wil het zelf doen. Voorzichtig daalt hij af, en ik reik hem het mandje aan. Als de gasten teruglopen naar de aula blijven de ouders samen achter. Wanneer ik omkijk zie ik hoe ze elkaar omhelzen.