blog

praktijkverhalen

Afscheid in intieme kring

In oktober 2019 word ik gebeld door een man van een jaar of zestig met een Haags accent die zegt: ‘Ik ga dood en ik wil vast mijn uitvaart bespreken.’ Hij is heel rechtdoorzee, ik voel meteen een klik. Ik rijd naar hem toe, hij woont in de buurt. Hij vertelt dat hij een vorm van kanker heeft en volop behandelingen krijgt, maar dat het niet lang meer zal duren. ‘Volgens de artsen heb ik nog een maand of drie, vier.’ Samen met zijn vrouw bespreken we wie hij is en wat zijn wensen zijn. Als iemand ziek is ga ik daar altijd op in. Wat is er aan de hand, wat is er allemaal gebeurd, ook op emotioneel vlak. Ik wil weten hoe iemand zich voelt bij zijn of haar ziekte. Als mensen mij bellen is er vaak een vorm van acceptatie en is iemand klaar om zich voor te bereiden op de dood. Willem blijkt er vooral nuchter onder. ‘Dit is gewoon het einde van mijn leven.’

Thuis

Veel mensen vinden het belastend dat er vanwege corona maar weinig mensen bij een uitvaart mogen zijn. Maar voor Willem is het afscheid in kleine kring een bewuste keus. Of, zoals hij het uitdrukt: ‘Ik wil geen poppenkast en geen polonaise.’ Willem wil thuis worden opgebaard en het afscheid laten plaatsvinden in de huiskamer, met alleen zijn vrouw en zijn kinderen. Hij zegt: ‘Ik wil geen pottenkijkers als ik dood ben. Zodra je mij hebt verzorgd kan de kist gelijk dicht. Ik hoef geen dagen opgebaard te staan. Rijd maar een rondje met me om de rotonde, dan kunnen ze me uitzwaaien, en dat is het dan. Daarna kan ik in één keer door naar het crematorium. Maar ik wil wel dat je me daar zelf ophaalt.’ Dat laatste is belangrijk voor hem, want zijn vrouw vindt het eng en hij wil haar nergens mee belasten. Hij zegt: ‘Ik heb twee mooie handgeblazen urnen gezien. Ze zijn niet zo groot, dus je hebt er twee nodig. Wat je overhoudt geef je maar terug, dat kunnen ze uitstrooien op de plek waar we altijd vakantie vierden.’

De urnen bestel ik meteen, want die moeten uit Tsjechië komen. Ik schrijf alle wensen uit en vat ze samen in een mail. Froukje, de vrouw van Willem, belooft mij een appje te sturen als het slechter gaat. Maar na een half jaar belt hij me zelf: ‘Hallo, met Willem! Je zal wel denken, is hij nog niet dood? Maar je hoort het, ik ben er nog.’ Hij vertelt dat hij goed reageert op de kuren, en belooft me op de hoogte te houden. Twee maanden later, het is inmiddels december, komt de urn binnen. Ik haal hem op om bij de familie langs te brengen. Maar een dag later gaat mijn telefoon: het is Froukje. Het gaat heel slecht met Willem. Hij krijgt pijnstilling om zijn laatste dagen te verlichten. Ik vraag of ze het fijn vinden als ik langskom om alles nog een keer door te nemen. Op de achtergrond hoor ik Willem roepen: ’Laat Antoinette maar komen hoor!’ Hij klinkt opgewekt. Froukje zegt: ‘Hij is opgelucht dat alles al goed is geregeld.’

Op zijn zij in de kist

Als ik de volgende ochtend mijn tas inpak word ik gebeld dat Willem is overleden. Ik vertrek meteen. Hij ligt nog op zijn eigen plek in bed, alsof hij ligt te slapen. Ik vraag of Froukje me wil helpen bij de verzorging. Samen wassen we hem. Ondertussen komen zijn zoons binnen, twee veertigers. Ze kijken op afstand toe. De dood boezemt ze angst in. Als kind hebben ze het overlijden van hun oma heel eng gevonden, en dat gevoel is ze altijd bijgebleven. Ze zijn blij dat de kist straks meteen wordt gesloten. Als uitvaartbegeleider wil ik die angst graag weg nemen, om het rouwproces makkelijker te maken. Zodat ze niet nu iets nalaten waar ze later spijt van krijgen. Maar ik respecteer het natuurlijk dat ze liever op de achtergrond willen blijven. Elke keus is goed. Froukje en ik kleden Willem aan terwijl zijn zoons vanuit de hal toekijken. Zodra we hem in de kist willen leggen komen ze dichterbij. Froukje vraagt of we Willem op zijn zij in de kist kunnen leggen. ‘Want in die houding is hij ook overleden. Dat ziet er wat natuurlijker uit.’ Natuurlijk kan dat, zeg ik. Ik vraag aan de zoons of ze misschien willen helpen. Een van de twee steekt een handje toe. We leggen Willem op zijn zij, en zijn zoon legt een mooie deken over hem heen. Hij schuift zijn vader een armbandje om dat hij voor zijn verjaardag had gekregen. Ik laat zijn zoons met zijn tweeën de kist naar de huiskamer rijden. Het gaat allemaal vanzelf. Ineens zijn ze onderdeel van het proces.

Mensen denken dat zo'n afscheid bij mensen thuis voor mij weinig werk is. Maar ook zonder grote dienst blijft begeleiding belangrijk, omdat je goed het proces moet blijven monitoren. Wat voelen mensen? Kunnen ze het aan? Bij dit gezin wist ik dat de kinderen angstig waren. In die situatie is het rouwen een kwetsbaar proces, want de stemming kan opeens omslaan. Ik heb iedere dag contact met de familie, zeker bij een thuisopbaring. Terwijl zij in alle rust afscheid nemen blijf ik op de achtergrond in de gaten houden of alles goed gaat, met het lichaam en met de nabestaanden. Want juist doordat mensen vrijer worden komen er andere vragen op. Zoals in dit geval de vraag: ‘Mag Willem op zijn zij liggen?’

Nog even bij ons

In de huiskamer is de sfeer zacht en warm. De witte kist staat op plexiglazen schragen. Achter het hoofdeind branden waxinelichtjes op een glazen dressoir. Volgens Willems laatste wens zullen we nu de kist gaan sluiten, want hij wist dat zijn kinderen dat fijn zouden vinden. Het is zo intiem en liefdevol hoe hij daar ligt te midden van zijn vrouw en kinderen, dat ik me bijna een indringer voel. Ik zeg: ‘Ik ga nu weg, we hebben alles besproken. Dit is jullie moment. Kijk maar wanneer jullie het deksel erop willen leggen, daar hoef ik niet bij te zijn.’ Als ik ‘s middags terug kom met de rouwkaarten zie ik dat de kist nog open staat. ‘We vinden het zo mooi,’ zegt Froukje. ‘We willen hem nog even bij ons houden.’ Ook de kleinkinderen zijn op bezoek geweest. Aanvankelijk zijn die weggehouden omdat de zoons het te eng vonden, maar nu hebben ze opa toch gedag gezegd. Rond de kist houden we een kleine dienst. Bij een kop koffie halen we herinneringen op. Die avond sluiten Froukje en de zoons de kist, en de volgende ochtend is het tijd voor Willems afscheidsritueel. Precies zoals hij het wilde, ‘zonder poespas’.

Zo wil ik het ook

Zijn twee zoons brengen de kist met mij naar de rouwauto. Ik wacht tot zij boven zijn, zodat zij vanuit het raam de auto kunnen zien wegrijden. Volgens afspraak rijd ik twee rondjes om de rotonde en ga daarna door naar het crematorium. Na afloop keer ik terug naar de familie om mijn spullen op te halen. De tafel is gedekt, ze zeggen: ‘Antoinette, je eet toch wel een broodje mee?’ Dat doe ik eigenlijk nooit, maar nu wel. Er wordt getoast en gelachen. Een traan, een herinnering, een zacht schouderklopje op een gebogen rug. Zo wil ik het zelf ook, ooit, met mijn kinderen. Gewoon thuis, dat warme gevoel, die intimiteit. Dat geeft mijn kinderen de ruimte om te kiezen hoe ze mij willen herinneren, zonder tijdsdruk, zonder handjes schudden, en zonder invloed en waardeoordelen van anderen. Als je in een kerk of aula voor een grote groep moet spreken voelen veel mensen zich beperkt. Dit mag ik niet voelen of dat kan ik niet zeggen, anders weten die anderen het ook. In kleine kring kun je de mooie dingen benoemen, maar ook de minder mooie dingen, en dat kan je helpen bij het rouwproces.

Op 30 november wordt Willem gecremeerd. Een maand later, net voor oudjaar, haal ik volgens afspraak de urnen op bij zijn vrouw. Daarna haal ik zijn as op bij het crematorium. Ik zeg: ‘Froukje, straks kom ik de urnen weer brengen, en als ik er bijna ben bel ik je op. Want zoals hij is weggegaan komt hij ook weer terug bij jou.’ En zo gaat het ook. Froukje staat voor het raam te kijken en ik rijd twee langzame rondjes om de rotonde. Willem is weer thuis.